Regelmatig komt de vraag voorbij of het mogelijk is om een verblijfsvergunning voor een pleegkind te krijgen. De Nederlandse regelgeving biedt hiervoor zeker mogelijkheden. Hieronder wordt ingegaan op dit specifiek verblijfsrecht en wanneer men daarvoor in aanmerking kan komen.
De Voorwaarden
Bij een pleegkind gaat om een buitenlands kind dat in Nederland gaat wonen in het gezin van naaste familieleden (grootouders, (half)broers, (half)zussen, zwagers, schoonzussen, ooms of tantes). Het moet dan gaan om een pleegkind dat in het land van herkomst niet verzorgd kan worden door naaste bloed- of aanverwanten.
Er wordt getoetst aan de volgende voorwaarden:
* Uw pleegkind is jonger dan 18 jaar.
* Uw pleegkind heeft in zijn land van herkomst geen aanvaardbare toekomst.
* U bent de grootouder, (half)broer, (half)zus, schoonzus, zwager, oom of tante van uw pleegkind.
* U bent Nederlander, gemeenschapsonderdaan of u hebt een geldige verblijfsvergunning.
* Uw pleegkind heeft geen gevaarlijke, besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit blijkt uit een medische verklaring uit zijn land van herkomst.
* U kunt uw pleegkind een goede opvoeding en verzorging geven.
* De ouders of wettelijk vertegenwoordigers stemmen in met het verblijf van het pleegkind in uw gezin.
* Soms is ook instemming van de autoriteiten van het land van herkomst nodig. Bijvoorbeeld als dat in het land van herkomst wettelijk is bepaald. Of als de ouders overleden of onvindbaar zijn.
* U hebt het gezag over uw pleegkind.
* U hebt een zelfstandig en voldoende inkomen.
* U verklaart dat u de referent bent voor uw pleegkind
* Het ontbreken van een aanvaardbare toekomst voor het kind
In veel gevallen wordt voldaan aan alle hierboven genoemde voorwaarden, behalve dat er volgens de IND niet zou zijn voldaan aan het niet hebben van een aanvaardbare toekomst in het land van herkomst van het pleegkind. Dit blijkt in de praktijk een moeilijk criterium te zijn om aan te voldoen.
Volgens het beleid van de IND is er voor het kind geen aanvaarbare toekomst weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden gezorgd. In veel gevallen overweegt de IND dat een pleegkind kan worden opgevoed door familieleden die zich nog in het land van herkomst bevinden. Of deze familieleden het kind niet willen verzorgen en daartoe ook financieel niet toe in staat zijn, maakt voor de IND veelal niet uit.
Het is dan ook zaak om goed te onderbouwen dat het in het belang is van het pleegkind en voor zijn of haar ontwikkeling dat het pleegkind bij u dient te worden opgevoed. Het onderbouwen van een band met het pleegkind en van het zorgen voor een stabiele omgeving kan daarin bijdragen. Wanneer het pleegkind stagneert in zijn/haar ontwikkeling in het land van herkomst of heeft te kampen met problematiek of hechtingsproblemen kan dit eveneens een onderbouwing vormen van het niet hebben van een aanvaardbare toekomst.
Het niet hebben van een aanvaardbare toekomst in het land van herkomst kan ook worden onderbouwd met het verduidelijken van de situatie van de nog wel in het land herkomst bevindende familieleden. Vaak zijn deze immers niet in staat om de zorg voor het pleegkind op zich te nemen of heeft het pleegkind geen band met deze familieleden.
Artikel 8 van het EVRM en artikel 3 van het IVRK
In veel gevallen is het ook raadzaam om bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een pleegkind een beroep te doen op het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op ‘family life’ en dat er meer prioriteit moet worden toegekend aan de belangen van het pleegkind zoals ook neergelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Volgens dat artikel moeten de belangen van het kind namelijk een eerste overweging vormen.
Wanneer er niet kan worden voldaan aan de voorwaarde dat het pleegkind in het land van herkomst geen aanvaarbare toekomst heeft, dan kan het recht op ‘family life’ of de belangen van het kind alsnog meebrengen dat aan het pleegkind een verblijfsvergunning moet worden verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de pleegouders ook het ouderlijk gezag hebben over het pleegkind en zij zich ook feitelijk als de ouders van het pleegkind gedragen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de pleegouders veel contact hebben met het pleegkind en wanneer zij ook besprekingen met de school van het pleegkind hebben of met medische specialisten waarbij het pleegkind onder behandeling staat in het land van herkomst.
In verschillende zaken heeft dit recht op ‘family life’ en het uitoefenen daarvan tussen de pleegouders en het pleegkind er uiteindelijk ook toe geleid dat de IND een verblijfsvergunning heeft toegekend aan het pleegkind in kwestie. Hieruit blijkt dan ook dat het van belang is om in dit soort gevallen een beroep te doen op het recht op ‘family life’ en op de belangen van het (pleeg)kind. Dit zijn rechten waar niet altijd standaard op wordt getoetst door de IND, maar die wel het verschil kunnen maken of er een verblijfsvergunning moet worden verleend, of niet.